Binnen de psychiatrie maar ook daarbuiten krijgen mensen een label opgeplakt. Zorgwekkend, vindt oud-psychiater en publicist Bram Bakker, want niemand is zijn diagnose.
Het is veertig jaar geleden. Dokter De Jong, een oudere chirurg, leerde ons, eerstejaars studenten geneeskunde, dat we nooit over mensen zouden moeten praten alsof ze hun diagnose waren. “Zeg nooit: de blindedarm op kamer vier of de gebroken heup op zaal twee.” Zijn college maakte een onuitwisbare indruk op me.
Hoe de chirurgen tegenwoordig over hun patiënten praten weet ik niet, maar in de geestelijke gezondheidszorg is het niet goed gelukt om mensen en hun diagnose onafhankelijk van elkaar te zien. Het label is leidend, in alles. Je wordt ondergebracht in een zorgprogramma depressie of angst, en de gedachte is dat het de mensen goed doet om op deze manier behandeld te worden.
Diagnostiek is in de opleiding tot zorgprofessional een van de belangrijkste onderwerpen. De achterliggende gedachte is simpel: hoe beter de diagnose, hoe succesvoller de behandeling. Als je precies weet wat iemand mankeert kun je gericht behandelen, en dat geeft een betere uitkomst dan ‘ik rommel maar wat aan’. Het DSM-systeem dat de ggz hiervoor gebruikt is formeel een classificatiesysteem, maar in de dagelijkse praktijk veel meer dan dat.
“De pijn die iemand in jouw leven heeft veroorzaakt neem je niet weg door een sticker op die ander te plakken.”
De DSM-diagnose is bijvoorbeeld vereist om zorg te kunnen verlenen die declarabel is. Omdat ook onze zorgverzekeraars dit systeem tot maat der dingen hebben verheven. In de tijd dat het classificatiesysteem DSM populair werd – de laatste decennia van de vorige eeuw – bood het duidelijke voordelen. Als je de criteria van een depressieve stoornis keurig op een rijtje zet begrijpt iedereen wat degene die je van dit label voorziet voor klachten heeft. Je kunt daar wetenschap mee bedrijven, en gestructureerde behandelingen bij ontwikkelen, het ‘depressieprotocol’ bijvoorbeeld.
De meeste professionals weten nog wel dat het DSM-systeem werd ontwikkeld als een poging om grip te krijgen op de complexiteit van mentale problemen. Inmiddels is de dagelijkse realiteit van zowel de zorgprofessionals als hun klanten dat er wordt gedaan alsof dat DSM-label een werkelijkheid is, vergelijkbaar met een gebroken been. Maar dat laatste kun je tenminste nog objectiveren met een röntgenfoto, een angststoornis heb je als een bevoegde deskundige dat vindt.
Er is een belangrijk verschil ten opzichte van veel lichamelijke ziekten: psychische klachten zijn niet goed objectiveerbaar. Een vragenlijst komt misschien in de buurt van een laboratoriumbepaling, maar de betrouwbaarheid van de diagnose diabetes mellitus is en blijft groter dan die van PTSS. Om maar twee willekeurige voorbeelden te noemen.
Ex-partner is ‘narcist’ of ‘autist’
Dat zorgprofessionals veel met vaktermen smijten is niet nieuw, en dat ze zich zo op een bepaalde manier boven de patiënt plaatsen begrijpen we nog wel. Maar dat leken steeds vaker psychiatrisch jargon gebruiken om medemensen te typeren is zorgwekkend.
Een vrouw die een moeilijke relatie had met haar moeder, begon ons gesprek met: ‘Mijn moeder is een borderliner’. Mensen met pijn over hun echtscheiding typeren de ex-partner als ‘narcist’ of ‘autist’. Dan gaat het over iemand van wie ze veel hebben gehouden, met wie ze lang hun leven deelden en met wie ze kinderen kregen.
Dat is toch armoede? En wat zegt het gebruik van dit diagnostisch jargon over degene die zich ervan bedient? Of je nu zorgverlener, (ex-)partner of familielid bent: iemand anders een psychiatrische diagnose opplakken betekent het verlaten van de gelijkwaardige relatie. Degene die een diagnose stelt, gedraagt zich neerbuigend: ik weet wat jij bent.
De pijn die iemand in jouw leven heeft veroorzaakt neem je niet weg door een sticker op die ander te plakken. De pijn is van jou, en een ander kun je daar niet verantwoordelijk voor maken met een label ‘gestoord’. Diagnoses zijn geen pijnstilling. Dus laten we als mensen, professional of niet, stoppen elkaar te labelen.
Niemand is een diagnose.
Gepubliceerd in Trouw, 12 januari 2023.
Interessant, herkenbaar stuk. Er wordt inderdaad te snel gelabeld… en helaas betrapte ik mijzelf er laatst ook een paar keer op. Hmm.
Ook professionals zijn soms erg snel.
En dan het onderwerp zelfdiagnose? Fascinerend.
Ik ben vroeger ook gelabeld met apart en moeilijk gedrag. Ik ben nu 75 jaar en heb gemerkt dat ik me ben gaan gedragen als een apart en moelijk persoon. Zodat ik het bewijs leverde wie ik was. Nu zie ik mijn kleinkind dat een vorm van autisme lijkt te hebben. Haar is gezegd dat ze autistisch is. Nu zegt ze vaak dat kan ik niet want ik ben autistisch. Ik weet de gevolgen van een vroeg opgelegd stempel. Diep triest.
Zelfdiagnose is vaak de beste diagnose.
Echter hulp om daar te komen is wel eens nodig.
Meestal gebeurt dat door een toevallig gesprek.
Een gesprek met je buurvrouw, iemand die je op straat tegenkomt, collega …enz…..en zelfs misschien door een therapeut.
Ik label narcisme wel, maar niet te veel hardop, gewoon voor mezelf. In mijn ogen is narcisme een natuurlijke blokkade in je zelfontwikkeling, in gelijkwaardig contact aangaan, verborgen voor jezelf, veroorzaakt door een oud gevoel van onveiligheid en overlevingsdrang. Als ik het geluk heb om narcisme in mezelf te ontdekken, doet een niet-veroordelend lichtje erop schijnen in combinatie met het kalmeren van de angst wonderen. Als ik narcisme in een ander ontdek dan weet ik dat ik op dat specifieke vlak geen verwachtingen moet hebben. Die persoon heeft daar vriendelijkheid, steun en grenzen nodig, net als een kind. En ikzelf emotionele afstand. Ik heb dit door schade en schande geleerd, door eerst véél fout te doen. Labelen van narcisme zie ik juist niet als een fout, het heeft me door moeilijke tijden geholpen. Maar mijn ervaring is dat hardop labelen inderdaad vaak averechts werkt, daarom doe ik het dus vooral voor mezelf.